Verloren en toch gevonden?

Over het leven na dit leven
door Ben Jona

1. Vele miljoenen mensen zijn in dit leven nooit met het evangelie bereikt Velen van hen die sterven, zijn met het evangelie nooit bereikt.
Hebben nooit de blijde boodschap van het Evangelie gehoord. Velen, zeer velen. Het merendeel. Er zijn veel meer mensen, die de blijde boodschap van verlossing nooit hebben gehoord dan mensen die die boodschap wel hebben gehoord. In de afgelopen 2000 jaar sinds de grote opdracht werd verstrekt zijn dat vele miljoenen (!) mensen. Dus zijn er ook vele miljoenen meer mensen, die zonder deze blijde boodschap zijn gestorven dan die deze boodschap wel hebben gehoord.
Toen de Here Jezus Zijn opdracht gaf: “Gaat dan heen, maakt al de volken tot Mijn discipelen” (Matt.28 :19)”, konden uiteraard lang niet alle mensen die op dat moment leefden, bereikt gaan worden. Het aantal discipelen was daartoe veel te klein. De afstanden te groot. Het aantal heidenen te veel. Kortom het was fysiek onmogelijk dat de opdracht van de Here Jezus tijdens de generatie van de discipelen kon worden uitgevoerd. Beter gezegd: compleet kon worden uitgevoerd. Zelfs na 2000 jaar is deze opdracht nog maar voor het kleinste deel uitgevoerd. Dan spreken wij nog niet over de over-, overgrote meerderheid van mensen die zonder de blijde boodschap stierven op het moment dat de Heer Zijn opdracht gaf. Laat staan over de mensen die al gestorven waren voor de komst van de Here Jezus, voor Zijn verlossend werk op Golgotha en Zijn opdracht tot prediking van het Evangelie onder alle volken. Kortom, verreweg het grootste deel der mensen is in dit leven nooit bereikt met het evangelie.
Zijn deze mensen allen verloren? Verlossing voor hen onbereikbaar geweest en nooit meer bereikbaar? Ap. Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen in hoofdstuk 3 dat alle mensen zondaren zijn. Joden en heidenen. Alle mensen zijn schuldig voor God. Niemand is rechtvaardig. Maar dan doet zich het merkwaardige feit voor dat aan sommigen van al deze schuldigen wel verlossing van zonde en schuld is aangeboden en aan anderen niet. Zelfs aan het merendeel niet.
Zeker, God is een soeverein God, een God Die in alles het laatste woord heeft, dat is ook mijn hartelijke overtuiging. Maar God is daarom geen God van willekeur. Die maar doet wat Hem invalt. God voorziet en weet inderdaad wat het einde van de mens is, maar Hij wil daarom nog niet dat mensen in de hel komen.
God voorziet dat er mensen verloren gaan en dat doet Hem pijn, menselijk gesproken! Want Hij heeft Zijn Zoon niet gezonden om mensen te veroordelen, maar om ze te redden. Jezus is niet gekomen voor sommige mensen, maar voor alle mensen. Niet voor enige zieken, maar voor alle zieken. Niet om rechtvaardigen te roepen, maar zondaren tot bekering. Niet enige zondaren, maar alle zondaren. Jezus Christus is gekomen, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.
Maar hoe zal men in Hem geloven, als men niet van Hem gehoord heeft? En hoe zal men van Hem horen, als Hij niet gepredikt is? (Rom. 10: 14). En Hij is aan velen niet gepredikt. Velen, ja het merendeel heeft van Hem niet gehoord. Maar Jezus is toch gekomen voor alle mensen? Hij is toch gezonden tot een Licht voor alle volken? Toch niet alleen voor bepaalde volken? Hij is toch gezonden als het Licht der wereld, van de hele wereld? Hoe kan men zeggen, dat Hij een Licht voor alle mensen is, als dat waarachtige Licht zo vele mensen nooit beschenen heeft?
De bijbel verkondigt onontkenbaar dat God verzoening biedt in Jezus Christus aan alle mensen. Aan alle mensen van verleden, heden en toekomst. Omdat Jezus Christus Dezelfde is in verleden, heden en toekomst. De aanbieding van die genade kon niet alle mensen in dit leven bereiken. Maar moet wel degelijk alle mensen bereiken als de verzoening Gods inderdaad voor alle mensen bestemd is. Dan blijft als enig alternatief dat ook aan gene zijde van de dood de aanbieding van Gods genade mogelijk is. Tenslotte is daar het huis der samenkomst van alle levenden, zegt Job (30: 23, StV).

2. Tegenargumenten
“Wat!? Een tweede kans?” Sommigen menen met deze woorden de aanbieding van Gods genade aan gene zijde op die manier van tafel te kunnen vegen. Maar is “een tweede kans” wel een bijbels argument? Is het geloof dan een soort kansspel met een disputabel aantal kansen? Het begrip kans is al on-Bijbels!
Ook lees ik nergens in mijn bijbel dat God de God is van Wie je maar één kans krijgt. En heb je die kans gemist, dan is dat jammer maar niets aan te doen.
Ap. Petrus kreeg meerdere ‘kansen’. Toen satan probeerde de Heer op een dwaalspoor te brengen door Petrus, heeft de Heer Petrus niet weggestuurd, maar mocht Petrus opnieuw met Hem verder gaan. Na Petrus’ verloochening later heeft de Heer hem andermaal in genade aangenomen. En nog later moet Paulus hem terechtwijzen, wat door Petrus stellig zal zijn aanvaard. Ik tel dus al drie ‘kansen’.
Zowel de Here Jezus als Johannes de Doper beginnen hun prediking met “Bekeert u’. Maarten Luther stelde, dat men zich dagelijks moet bekeren.
Ik ben dankbaar dat ik vele ‘kansen’ van mijn Heiland gekregen heb. Dat ik steeds weer Hem mijn zonden mag belijden en door Hem weer wordt aangenomen.
Overigens kun je aangaande mensen die nog nooit de boodschap van het evangelie is aangeboden niet eens spreken van een ‘tweede kans’, omdat zij nooit een eerste ‘kans’ hebben gehad. Een ander argument tegen de aanbieding van Gods genade aan gene zijde vinden sommigen in de woorden “En gelijk het de mens gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel”. Met andere woorden (zegt men dan): als je sterft, wordt je geoordeeld. Aanbieding van Gods genade daarna zou dan zinloos en zelfs een bespotting zijn.
Deze woorden uit Hebr. 9:27 staan echter niet op zichzelf. Zij behoren tot een vergelijking waarvan het tweede deel in het volgende vers staat: ”alzo ook Christus, eenmaal geofferd zijnde om veler zonde weg te nemen, zal ten andere male zonder zonde gezien worden door degenen, die hem verwachten tot zaligheid.”(St.V.) De beide verzen in een iets andere opmaak laten nog duidelijker uitkomen dat het om een vergelijking gaat:
a. gelijk het
b. de mensen gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel
c. alzo ook
d. Christus eenmaal geofferd zijnde (te sterven) om veler zonde weg te nemen, zal ten andere male (daarna)
zonder zonde gezien worden door degenen, die hem verwachten tot zaligheid.
gelijk het ... alzo ook ... geven het eerste, resp. tweede deel aan van een vergelijking, een overeenkomst.
In het eerste deel van de vergelijking is sprake van mensen die sterven, en daarna het oordeel. Hoe lang na het sterven dat oordeel plaats vindt, leert het tweede deel van de vergelijking.
In dit tweede deel van de vergelijking is ook sprake van een mens, Jezus Christus, Die ook eerst stierf en later ten tweede male gezien zal worden en wel door hen, die Hem verwachten tot hun zaligheid. Ten tweede male, het gaat dus om Zijn tweede komst, Zijn wederkomst.
Sinds Zijn sterven zijn inmiddels 2000 jaar verlopen en nog heeft Zijn wederkomst niet plaats gevonden. Tussen Zijn sterven en Zijn wederkomst liggen dus zeker 2000 jaar. Als we dit weer betrekken op het eerste deel van de vergelijking dan maakt ons dat duidelijk, dat: gelijk het de mens is gezet te sterven en daarna (dus zeker 2000 jaar later) het oordeel .... alzo ook Christus, eenmaal geofferd zijnde om veler zonde weg te nemen (dus gestorven) zal ten andere male (daarna) zonder zonde gezien worden (en dat is tot nu toe, 2000 jaar later nog niet gebeurd, althans niet bij mijn weten) door degenen, die Hem verwachten tot zaligheid.
In feite ‘bewijst’ dit tekstvers eigenlijk het tegendeel van wat men er mee wil aantonen. Namelijk dat de mens, helemaal niet direct na zijn sterven wordt geoordeeld. En wat betreft dit oordeel, dit vonnis: in beide gevallen wordt hier verrassenderwijs gedoeld op de vrijspraak van God over Zijn Zoon en Zijn overige kinderen. Deze verzen uit Hebr. 9: 27-28 maken duidelijk dat de mensen die in het geloof, een levend geloof, in Christus sterven het ‘oordeel’ der vrijspraak wacht. Het ‘oordeel’ om deel te hebben aan de eerste opstanding. Mensen, die in Christus sterven, hebben een goed uitzicht op de toekomst. Zij komen in het paradijs, zoals we begrijpen uit de woorden van de Here Jezus tot de ‘goede’ moordenaar aan het kruis: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”.
Er zijn ook mensen die ‘geloven’, maar zich niets aantrekken van hun geloof. En hen wacht een ander lot. Te denken valt hierbij aan de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus.
We vinden deze geschiedenis in Lukas 16:19-31. In de St.V. staat dat de rijke man in de hel zijn ogen opsloeg. In de grondtekst staat niet 'hel' maar 'dodenrijk' (Hades), zoals het ook in de NBG-vertaling is vertaald.
De rijke man vierde elke dag uitbundig feest. Zelfs in de moderne tijd houdt de grootste losbol het maar een paar dagen vol om elke dag uitbundig feest te vieren. De Heer zet hier de tegenstelling met de arme Lazarus sterk aan, om heel duidelijk te maken, dat de manier waarop we aan deze zijde leven van grote invloed is op onze situatie aan gene zijde. En in dit geval van beslissende invloed. En geen wonder. Laten we eens wat nader bij de gelijkenis stilstaan.
Het gaat hier om twee Joodse mannen. Beiden kinderen van Abraham. De rijke man in het dodenrijk spreekt Abraham dan ook aan met vader Abraham. De hele instelling van de rijke man doet ons denken aan de woorden van Johannes de Doper: “Gaat niet bij uzelf zeggen: wij hebben Abraham tot vader.” (Luk. 3:8). Om het anders te zeggen: de rijke man deed een beroep op Abraham op grond van zijn natuurlijke relatie met hem. Maar de Bijbel leert heel duidelijk dat men zich alleen daarop kan "beroepen" als men ook naar de geest een kind van Abraham, de vader aller gelovigen, is. Precies op dat punt wringt de schoen. U en ik en deze rijke man, wij allen lopen steeds het gevaar te verstarren in vermeende rechten, verstarde inzichten en vooroordelen waardoor we aan de geest van de wet, de leer, het geloof voorbijgaan. Dat gaat dan van kwaad tot erger en tenslotte raakt ons geweten dichtgeschroeid. We gaan nog naar de kerk, we zijn nog wetsgetrouw. Hoewel als je elke dag uitbundig feestviert, dan zul je ook wel niet meer toekomen aan een waardige sabbatsviering. Kortom, het geweten van deze rijke, Joodse zoon van Abraham was door zijn leefwijze dichtgeschroeid. Zelfs zodanig dat hij aan gene zijde geen spoor van berouw betoonde over zijn houding ten opzichte van Lazarus in dit leven. Geen wonder dat hij aan gene zijde terecht komt in een situatie van pijniging. Het zou toch duidelijk moeten zijn, dat de vele, vele mensen die nooit zo’n leven hebben geleefd als deze rijke man, die ook nooit tot het Joodse volk hebben behoord, die ook nooit met de blijde boodschap van Christus zijn benaderd, die zich wel hebben bekommerd om hun naaste tijdens hun leven, die wel geprobeerd hebben een behoorlijk leven te leiden, kortom het zou toch duidelijk moeten zijn dat al deze mensen niet door de Here Jezus bedoeld werden met (het voorbeeld van) deze rijke Joodse man. Ten eerste staat dat er helemaal niet, ten tweede is dit volstrekt in tegenspraak met de ontfermende geest van onze Heer. Ten derde spreekt de Heer ervan dat wie weinig heeft geweten of weinig is gegeven en niet gedaan heeft, met weinig slagen zal worden geslagen en wie veel heeft geweten of is gegeven en niet gedaan heeft, met vele slagen zal worden geslagen (Luk. 12: 47 – 48, St.V). Deze mensen, die in de verste verte niet met de rijke Joodse man kunnen worden vergeleken, weten niet veel, weten ook niet weinig, ze weten helemaal niets van het woord van God. Zouden zij dan slagen moeten verwachten?
Ja, maar we lezen toch dat (in) het dodenrijk een plaats van pijniging is? De rijke man komt in het dodenrijk aan en “slaat zijn ogen op zijnde in de pijniging”, staat in de grondtekst. Hier wordt meestal geconcludeerd dat het hele dodenrijk een plaats der pijniging is. Men staat er niet bij stil dat mogelijk slechts een deel van dat dodenrijk een plaats van pijniging is. Een voorbeeld ter verduidelijking. In de tweede wereldoorlog werden meerdere vliegtuigen boven West-Europa neergehaald door afweergeschut. Waar zo’n vliegtuig dan neerkwam was natuurlijk een ongewisse zaak. Dat kon ook, zeker in Nederland, in het water zijn. …..in Nederland in het water…….. Wij die de situatie in Nederland kennen, zullen natuurlijk niet de conclusie trekken dat heel Nederland dus uit water bestaat. Dat vliegtuig kwam terecht in Nederland, in een gebied van water.
De rijke man kwam terecht in het dodenrijk, in een gebied van pijniging. In een gebied van dat dodenrijk, waar de pijn van de vlam hem bereikte. Uit de gelijkenis te concluderen dat het dodenrijk in zijn geheel een plaats der pijniging is, is voorbarig. Dat het dodenrijk een plaats, een gebied kent waar de hitte van het helse vuur al ervaren wordt, wordt daarentegen door het het getuigenis der kerkvaders al verondersteld.

3. meerdere gebieden aan gene zijde
De Sadduceeën in die dagen ontkenden dat er een opstanding zou zijn. Maar de Heer wijst hen terecht door hen te wijzen op het gebeuren bij de brandende struik, waar Mozes vraagt met Wie hij te doen heeft (Lukas 20: 34-39, Ex. 3:6). Daarop krijgt hij als antwoord: “Ik ben de God van Abraham, Izak en Jakob.” De Here Jezus trekt hieruit de conclusie dat de doden nog leven. Immers Abraham, Izak en Jakob waren de voorvaderen van Mozes, dus reeds gestorven. Maar de Here God zegt niet tot Mozes: Ik was (dezelfde) God van Abraham, Izak en Jakob, maar “Ik ben de God van Abraham, Izak en Jakob.”
Enige (Farizese) Schriftgeleerden, die dat antwoord van de Here Jezus aan de Sadduceeën hoorden, waren het daar hartelijk mee eens. De Farizeeërs, evenals de meerderheid van het volk geloofden wel in een opstanding uit de dood. In hun visie was de sheol, de Hebreeuwse benaming voor dodenrijk, verdeeld in een tweetal 'afdelingen', een gelukzalig deel en een ongelukzalig deel. In het gelukzalig deel verbleven de gelovig gestorvenen, zoals bijvoorbeeld Abraham. Dat deel werd ook wel paradijs genoemd!
En in dat deel werden de gelovigen gedacht, zoals Abraham en alle andere oprechte gelovigen van het volk van Israël. Zij allen zagen met verlangen uit naar de dag van de Verlosser en van Zijn komst om hen te verlossen.
Op dat paradijs doelde de Heer toen Hij tot de ‘goede’ moordenaar zei (Luk.23:43): “Voorwaar zeg Ik u: heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Ap. Paulus is in een gezicht later in dat paradijs geweest (2Kor.12: 4). Hij weet dat het daar goed is, want aan de Filippenzen schrijft hij (1:23): “ik wenste wel ontbonden te zijn en met Christus te zijn, want dat is verreweg het beste”. Ongetwijfeld werd deze plaats pas na het sterven van one Heer zo 'best'.

Aan de gelovig gestorvenen (Joden), die in dit paradijs verbleven, heeft onze Heer Zijn blijde boodschap van verlossing gebracht (Hebr 9:15, Rom 3:25 van de Syrische vertaling van het Nieuwe Testament (uit ongeveer de vierde eeuw na Christus). Maar ook aan de geesten van hen die omgekomen waren in de dagen van Noach, lezen we in 1Petr. 3:19-20. Dus aan hen, die naar de boodschap van Noach niet geluisterd hadden!! Hoeveel te meer zal de Heer dan ook Zijn boodschap van verlossing hebben willen verkondigen aan hen, die na de zondvloed het Woord van God nooit hebben horen prediken in hun leven. Zij vormen die groep van doden, die aan deze zijde nog nooit het evangelie verkondigd is! En die na hun sterven ook in het rijk, de sfeer, het gebied der doden, het dodenrijk aankomen.
Zij, aan wie het evangelie tijdens hun leven niet is verkondigd, zijn niet in het paradijs en evenmin in de plaats der pijniging. Ook niet in de hemel der zaligheid, waar de troon Gods staat en de verheerlijkten wonen (Hebr. 12: 23). Ook niet in de gehenna, de hel -als eeuwige verblijfplaats der verdoemden, want zij zijn nog niet geoordeeld. Evenmin in de afgrond, abussos, waarvan sprake is in Lukas 8:3 en Openb. 9: 1-12 en 20:3, de (verblijf)plaats der geketende demonen.
Het woord gehenna wordt gebruikt in Lukas 12: 5 en is afgeleid van het Joodse ge-Hinnom, dal van Hinnom. Ooit hadden de Israelieten daar de gruwelijke afgodsdienst aan de Moloch bedreven. Als herinnering aan en ter voorkoming van deze gruwel was van dit dal een vuilnisstortplaats gemaakt. In de loop van de tijd werd het een uitdrukking voor eeuwige strafplaats. Deze doden bevonden zich ook niet in de tartarus, de Griekse aanduiding van ‘eeuwige strafplaats’ van 2 Petr. 2: 4 waar gevallen engelen met eeuwige banden gevangen worden gehouden. Het lijkt gerechtvaardigd om te veronderstellen dat het Hebreeuwse ‘gehenna’ en het Griekse ‘tartarus’ dezelfde plaats bedoelen, te weten de eeuwige hel.

Het dodenrijk is een gebied, een sfeer, een verblijfplaats dat uit meerdere delen bestaat. De moeilijkheid is voor ons die nog in het lichaam leven, dat we te maken hebben met een begrip dat een geestelijke 'plaats' en niet een geografische plaats aanduidt zoals een land ergens bestaat en op de kaart aan te wijzen is. Met het boven gegeven voorbeeld van het in Nederland in het water neerstortende vliegtuig is geprobeerd uitleg te geven dat het dodenrijk niet alleen en uitsluitend een plaats der pijniging is, zoals Nederland niet alleen en uitsluitend een plaats van water is. En zoals Nederland uit meerdere gebieden bestaat, mag men zich ook het dodenrijk voorstellen als bestaande uit meerdere “gebieden”, waar gelijkgestemde geesten bij elkaar ‘aan’gekomen zijn.
In feite stemt deze voorstelling van zaken overeen met wat de kerkvaders uit de vroege Christelijke kerk hierover al hebben geleerd. Natuurlijk hebben hun woorden voor ons niet het gezag wat de bijbel heeft. Maar wel is het de uitleg van toen gezaghebbende christenen, die soms nog de apostelen hebben gekend en dus ook hun mening over dit onderwerp. Het boekje “de herder van Hermas” van omstreeks 100 na Chr. heeft verschillende keren op de lijst van, in de gemeenten gezaghebbende boeken gestaan. In dat boekje, als ook in het boek van Henoch (Judas vers 14), en bij kerkvaders als Athanasius en Chrysostomos, Ignatius en Eusebius vindt men niet alleen de overtuiging van meerdere “gebieden” in het dodenrijk, maar ook van de verkondiging van het evangelie aan gene zijde.

4. Prediking aan gene zijde ?
Ap. Petrus legt Psalm 16 uit in Hand. 2:31,34 (NBG) als ziende op Christus, dat Diens ziel niet verlaten is geweest in het dodenrijk. Diezelfde Petrus schrijft later in 1 Petr.3: 18-20, dat Jezus na Zijn sterven naar de gevangenis is gegaan om daar het Evangelie te brengen. Nu weten we uit de evangeliën, dat de Here Jezus na Zijn sterven niet naar een aardse gevangenis is gegaan, maar is begraven; dus naar een andere gevangenis, naar de gevangenis van de dood is gegaan. Aan de vroege kerk was deze tekst uit 1 Petr. 3:18-20 al zo duidelijk, dat de Syrische vertaling van het Nieuwe Testament (uit ongeveer de vierde eeuw na Christus) het woord gevangenis (Gr. phulakein) vertaalde met dodenrijk in plaats van met gevangenis. Men las dus in 1 Petr. 3: 18-20, dat Christus na zijn sterven naar het dodenrijk gegaan is en wel om daar het evangelie te verkondigen. Zo’n verkondiging is bepaald niet de ervaring van hels vuur, maar veeleer van het blussen van het vuur door de boodschap der verlossing. Hoe dat ook zijn mag, aan gene zijde is in het dodenrijk niet alleen maar sprake van (een plaats van) een vurige vlam, maar ook van verkondiging van de blijde boodschap. Diezelfde Petrus schrijft ook verderop in het volgende hoofdstuk van zijn eerste brief, vers 6; “daartoe is ook aan doden het evangelie verkondigd geworden”.
Sommigen verstaan dit als geestelijke doden. Maar in de grondtekst staat een woord dat altijd voor de lichamelijke doden wordt gebruikt. Het is nuttig om ons te realiseren dat deze zelfde Petrus, die dit hier schrijft, de Here Jezus heeft horen zeggen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven (Joh. 5:25)”. En vers 28: “Verwondert u daar niet over, want de ure komt, in dewelke allen, die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen." Ook voor het woord ‘doden’ uit vers 25 wordt weer hetzelfde woord gebruikt als in 1 Petr. 4:6.
Wat Petrus schrijft in zijn eerste brief over de verkondiging van het evangelie aan de doden, sluit dan ook probleemloos aan bij de woorden van Zijn Meester Jezus Christus.
De Heer geeft trouwens nog een andere aanduiding van Zijn werk aan gene zijde. In Johannes 10 lezen we in vers 16: “Nog andere schapen, heb Ik die niet van deze stal zijn ...” Welke stal bedoelt de Heer hier? Het is opvallend dat deze tekst staat tussen twee teksten die allebei zien op Zijn sterven en dus op Zijn verlossend werk. Vs. 15: ...Ik zet mijn leven in voor de schapen. Vs. 17 ...omdat Ik mijn leven afleg, opdat Ik het wederom neme.” Door Zijn sterven kwam de Heer in een andere stal, de stal aan gene zijde, waar nog vele, zeer vele schapen waren... als een kudde zonder herder. Er zijn uitleggers, die (de schapen van) deze stal zien als de heidenen. In de tijd dat de Heer deze woorden sprak, had Hij Zelf echter al verklaard niet gezonden te zijn dan naar het volk Israël (Matt. 15:24). Dus niet naar de heidenen. Bovendien weten we uit de evangeliën dat niet de Heer maar Zijn discipelen later naar de heidenen zijn getrokken. Dat de Heer niet zonder resultaat naar deze stal is gegaan, wordt op een andere plaats bevestigd. Namelijk in Ef. 4: 8 (St.V), waar apostel Paulus Psalm 68:19 aanhaalt: “Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft hij de gevangenis gevangen genomen en heeft de mensen gaven gegeven.” Dat ‘opgevaren’ wordt door de apostel onmiddellijk als argument gebruikt, dat er dus ook een neerdalen geweest moet zijn. En wel in de onderste delen der aarde(vs.9). Een uitdrukking, die door veel uitleggers wordt verstaan als ziende op het dodenrijk, dat naar de algemene voorstelling van die dagen gesitueerd werd in het binnenste der aarde. Het werd niet verstaan als het graf, dat niet verder dan een meter diep reikt(e). Anders zou ook Psalm 139: 8b nauwelijks meer zinvol zijn als de psalmist zegt: “Steeg ik ten hemel -Gij zijt daar, of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde -Gij zijt er”. Het zal duidelijk zijn dat voor de psalmist de hemel even ver verwijderd is voor de sterfelijke mens als het dodenrijk. Hetzelfde geldt voor Amos 9:2.
Christus nedergedaald in de onderste delen der aarde, aldus Ef. 4:8-9. En aldaar heeft Hij de gevangenis gevangen genomen en de krijgsgevangenen bevrijd, de mensen die door de dood krijgsgevangen gemaakt waren. De gevangenis en wel in de onderste delen der aarde is niet anders dan het dodenrijk. Dat tot dan inderdaad een (geestelijke) plaats was waar vandaan de gestorven mensen niet verder konden. Er was wel een ingang, de dood, maar geen uitgang. Zoals bij een gevangenisruimte, waarin gevangenen verblijven. Maar nu is Christus gekomen en heeft een uitgang gemaakt. Hij heeft de dood overwonnen. De gevangenis gevangen genomen. Krijgsgevangenen bevrijd. Namelijk de zielen der mensen, die in de strijd tussen leven en dood krijgsgevangen waren gemaakt door de dood. Wie zou hierbij niet denken aan Matth. 28 vers 52: “En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt en uit de graven gegaan zijnde na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad en zijn velen verschenen”. Vele lichamen der heiligen werden opgewekt, niet allen. Onze Heer ontnam de dood dus al een deel van diens buit, als een soort eerstelingsgarve van de binnen te halen oogst. De oogst die zal plaats vinden bij Zijn wederkomst. De prediking van de Heer aan gene zijde is dus niet zonder resultaat gebleven, zoals Hij Zelf al had aangegeven in Joh. 5: 25-29 en 10: 16.

5. Lengte en breedte, hoogte en diepte
Meerdere “gebieden” dus aan gene zijde van de dood. Zoals gezegd is het voor ons levenden in het lichaam moeilijk om ons dat voor te stellen. Wij zijn immers gewend om plaatsen te bepalen, gebieden ergens te situeren zoals bijvoorbeeld op een landkaart. In lengte en breedte. En daarbij ook nog een indruk te krijgen van het oppervlak. En dat is voor gene zijde uit de aard der zaak natuurlijk niet mogelijk. Zo kunnen wij de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus nader overwegen met vragen als: “De rijke man zag Abraham van verre…., maar hoe kon dat, daar deze rijke man geen ogen meer had, hij was immers gestorven?” Inderdaad ligt het antwoord voor de hand: “De rijke man zag met geestelijke ogen. Hij keek met de ogen van zijn geestelijke lichaam. Evenzo sprak hij met de stem van zijn geestelijke lichaam. En hij voelde de pijn (heel reëel overigens) met het gevoel van zijn geestelijke lichaam. En vervolgens is daar een diepe kloof tussen Abraham en de zijnen en de rijke man. Ongetwijfeld is dit dus ook een geestelijke kloof. In het Grieks staat hier het woord ‘chasma’ voor kloof, dat veel lijkt op een ander Grieks woord dat wij in ons spraakgebruik kennen: ‘schisma’, dat ook kloof (ruimte) betekent. Zoals er schisma’s zijn ontstaan tussen kerken en denominaties, soms onoverbrugbaar, zo was daar ook een kloof tussen Abraham en de rijke man, nog veel definitiever onoverbrugbaar. Omdat de rijke man nog steeds diezelfde instelling had van deze zijde, namelijk dat mammon en macht de verhoudingen tussen de mensen bepalen en niet de geboden van God. Zoals dat nu nog zo vaak het geval is onder zogenaamde Christenen.
De gelijkenis van de rijke man en Lazarus spreekt over geestelijke zaken. Na hun sterven is er sprake van afstand. Geestelijke afstand! Geestelijk ogen en stem. Geestelijke verschijning (verzoek tot zending van Lazarus aan broers van rijke man). Geestelijke lichamen van de betrokkenen. Een natuurlijk lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam opgewekt (uit de doden), zegt Paulus (1 Kor. 15: 44).
Toen de mens geschapen werd, had God gesproken: “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld en gelijkenis” (Gen. 1: 26, St.V). Het valt toch niet wel aan te nemen dat de Heere God als het ware in de spiegel keek en toen een mens naar Zijn spiegelbeeld ging modelleren. Veeleer kan gedacht worden aan de drie delen, waaruit de menselijke persoonlijkheid bestaat en waarvan ap. Paulus melding maakt in 1Thess.5 vs 23: ...en geheel uw geest, ziel en lichaam ... Immers de Heere God Zelf heeft Zich ook drievoudig geopenbaard aan de mensen: als Geest, de Heilige Geest; als in een Lichaam (eerst als de Engel des Heren, ook wel als de Engel des Verbonds in het Oude Testament; daarna in Jezus Christus in het Nieuwe Testament) en als de Ziel, het Leven, de Kern, het Wezen Zelf, de altijd Aanwezige en Alomtegenwoordige. Zoals licht en warmte uitgaan van de zon, zo gaan Geest en Zoon uit van de Vader. Of anders gezegd, zo openbaart God Zelf (de Ziel) Zich in een Lichaam en een Geest.
Als de mens sterft, sterft het lichaam. Het lichaam wordt afgelegd in de aarde. Vergaat, verteert. Zo ook van de rijke man en Lazarus. Over blijven ziel en geest. De ziel, de kern en de geest als het ware het communicerende deel van de (tijdelijk) tweevoudige persoonlijkheid. Deze omschrijving is niet bedoeld als een eenduidige definitie voor de begrippen ziel en geest.
Dat is een weliswaar boeiend, maar al vanaf de oudheid gecompliceerd vraagstuk. Voor onze overweging over het bestaan aan gene zijde lijkt de gegeven omschrijving van ziel en geest voldoende werkbaar.
Als gezegd spreekt de gelijkenis van de rijke man en Lazarus over geestelijke zaken. Niet alleen in de zin van religieuze zaken, maar ook in de zin van onstoffelijke zaken als afstand, lengte en breedte die niet geografisch of astronomisch meetbaar zijn. Desondanks zullen we ons het gebied aan gene zijde in de gelijkenis in zekere zin als een meer of minder horizontaal gebied voorstellen. Een soort landschap. De bijbel stelt de verschillende geestelijke gebieden echter ook in verticale zin voor als hoger en lager. Zoals in het reeds aangehaalde vers van Ef.4 vers 9: “Wat betekent dit: Hij is opgevaren anders dan dat Hij ook nedergedaald is in de onderste delen der aarde?” Dus opvaren ten hemel en neerdalen in de onderste delen.
Ook spreekt ap. Paulus over zijn eigen ervaring van opgetrokken geweest te zijn tot in de derde hemel en opgetrokken geweest te zijn tot in het paradijs (2 Kor. 12: 2 en 4). Vervolgens lezen we ook nog in Fil. 2 vs. 10: "...opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn.” Ook Rom. 10 vs. 7 “ ...dat is Christus uit de doden ophalen.” Dus van beneden naar boven. Inderdaad had men in die dagen een wereldbeeld van de hemel boven de aarde en de doden onder de aarde in het dodenrijk.
De Heer Jezus sluit zich daar als het ware bij aan als Hij over de steden die Hem niet aannamen, zegt (Matth. 11 vs. 23-24): "...tot in het dodenrijk zult gij nederdalen...”. Naar het paradijs en de derde hemel opgetrokken, in het dodenrijk nedergedaald. Hoger en lager. Hogere en lagere sferen van leven, van leven met God. Hoe verder van God weg, hoe dieper de geestelijke duisternis. Tot aan de buitenste duisternis toe (Matth. 8: 12). Tot in de diepste duisternis toe. Hoe dichter bij God, hoe lichter de omgeving en heller het licht, hoe intenser het leven. Hoe verder van God hoe dieper de onomkeerbare tweede dood nabij. Geestelijke zaken worden voorgesteld in termen van lengte en breedte en in termen van hoogte en diepte. Daarbij denken we ook aan Ef. 3 vs 18: “….opdat gij ten volle kondet begrijpen met al de heiligen welke de breedte en lengte en diepte en hoogte zij….”. Met alle(!) heiligen. Niet alleen de heiligen ten tijde van de gemeente van Efeze, van breedte en lengte, maar ook de heiligen van vroeger en later, van hoogte en diepte. Dus met de heiligen in de hemel, op de aarde en onder de aarde.
Waar er sprake is van een derde hemel en een paradijs in 2 Kor.12, moet er ook sprake zijn van een eerste en een tweede hemel. Hoewel het begrip 'tweede hemel' in de bijbel niet voorkomt kan men uit dit hoofdstuk zeer wel afleiden dat met paradijs een tweede hemel bedoeld wordt. De eerste hemel is dan de hemel op aarde. Kan dat dan, een hemel op aarde?
Zeker, want als de aarde de voetbank van de Heere God is (Hand. 7: 49) en wij knielen bij die voetbank neer of zingen aan Zijn voeten de lofzang, zijn wij dan niet in de hemel? De hemel is daar, waar God aanbeden wordt en lof gebracht. En dat is zowel op aarde, als aan gene zijde in het paradijs en in de hemel der hemelen.
Op dezelfde wijze kan men zich trouwens ook indenken, dat er sprake is van een helse driedeling. De eerste op aarde, denken we aan de concentratie- en strafkampen, de tweede aan gene zijde en de derde, de eeuwige hel: de poel des vuurs.
Ook andere bijbelverzen wijzen duidelijk op meerdere hemelen:
Onze Heer en Heiland, Jezus is de hemelen doorgegaan (Hebr. 4: 14). Het ‘Onze Vader’ spreekt over onze Vader, Die in de hemelen is. Ons burgerschap is in de hemelse gewesten (Fil. 3: 20, Ef.2: 6).

6. Communicatie en bekering
Aan gene zijde van de dood is er ook sprake van communicatie. Niet lichamelijk, want het lichaam is dood, maar in geestelijke zin. In de gelijkenis van de rijke man en Lazarus komt dat duidelijk tot uiting. Er is sprake van spreken, horen, voelen en zien. Kortom van communicatie. Andere Bijbelplaatsen komen daar duidelijk mee overeen. Zo bijvoorbeeld Ezechiel 31. In vers 15-19 van dit hoofdstuk lezen we onder meer: “Zo zegt de Heere HEERE: Ten dage dat hij neerdaalde in het dodenrijk .... toen Ik hem deed neerdalen in het dodenrijk, bij hen die in de groeve zijn neergedaald. Maar in de onderwereld troostten zich alle bomen van Eden, de keur en het schoonste van de Libanon, alle waterdrinkers. Ook zij waren met hem in het dodenrijk neergedaald, naar hen die met het zwaard gedood zijn, zijn helpers die in zijn schaduw hadden gewoond te midden der volken....”
En hoofdstuk 32 vers 21 en vervolgens: “Vanuit het dodenrijk zullen de machtige helden hem en zijn helpers toeroepen: Zij zijn nedergedaald, daar liggen zij, de onbesnedenen, geveld door het zwaard.” Ook vele andere machtige volken worden in het dodenrijk gevonden. In Jesaja 14 vanaf vers 9 lezen we:
“Het dodenrijk beneden is over u in beroering om u bij uw komst te ontmoeten, het wekt de schimmen voor u op ...Zij allen vangen aan tot u te zeggen: Ook gij zijt krachteloos geworden als wij, gij zijt aan ons gelijk geworden...” Job spreekt over het dodenrijk als het huis der samenkomst aller levenden (30:23).
Samengevat: in het oude testament is er sprake van communicatie aan gene zijde, evenals in de gelijkenis van de rijke man en Lazarus. Evenals in Johannes 5 vers 8: “...de ure komt en is nu, dat de doden zullen horen naar de stem van de Zoon van God...” en vers 28: “... de ure komt, dat allen die in de graven zijn naar Zijn stem zullen horen”. Petrus, die deze woorden heeft horen uitspreken, schrijft later zoals reeds aangehaald in 1 Petr. 4 vs.6: “…want daartoe is ook de doden het evangelie verkondigd…” en 1 Petr. 3 vers 19 dat Jezus “...gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis (van het dodenrijk)...”
Horen en spreken. Verkondigen en luisteren. Openb. 5 vers 6. “...en ik zag de zielen van hen die geslacht waren om het Woord van God...” en Johannes zag ook dat hun een wit gewaad werd gegeven. Ook hoorde hij dat zij spraken en dat tot hen gesproken werd. Dat zij baden en hun gebed gehoord werd.
Waar sprake is van communicatie, waar sprake is van verkondiging aan gene zijde, zou er dan geen sprake zijn van de mogelijkheid van bekering aan gene zijde? Wel aan deze zijde, maar niet aan gene zijde? Als de mens zich in dit leven bekeert, dan komt dat omdat hij de blijde boodschap aanneemt. Hij neemt dat aan met ziel en geest. Hij richt zijn geest op God en wil dat voortaan zijn geest zich richt naar Gods Woord en Geest. Ten gevolge daarvan verandert vaak zijn lichamelijk gedrag, zijn kleding, zijn uiterlijk, zijn uiterlijk bestaan. Maar de oorzaak van die lichamelijke verandering ligt in de bekering van ziel en geest, in de geestelijke wedergeboorte. Met zijn geest neemt men de blijde boodschap aan. Accepteert men die geestelijke boodschap. Bij het sterven veranderen ziel en geest van de mens niet. De bijbel zegt dat nergens. Het lichaam verandert. Is gestorven, dood. Verteert en verdwijnt. Als ziel en geest dus niet veranderd zijn na of door het sterven, kunnen zij net zozeer de blijde boodschap nog horen en aannemen als aan deze zijde. Waarom ook niet? Als die boodschap maar verkondigd wordt. En daarin heeft de Heerser van hemel en aarde en het onderaardse voorzien. Natuurlijk, want anders zouden vele miljoenen zielen verloren gaan zonder dat hen ooit de blijde boodschap is verkondigd. Zouden ook vele miljoenen zielen aan de boze zonder slag of stoot toevallen.
Neemt iedereen die het evangelie aan deze zijde nog nooit heeft gehoord, die boodschap aan gene zijde aan? ap. Paulus schrijft in Rom.3 al over mensen aan deze zijde, heidenen, die van nature doen wat de wet gebiedt en daarmee tonen dat de wet in hun hart geschreven is. Als heidenen in die staat sterven, zal het hun niet moeilijk vallen om aan gene zijde de blijde boodschap aan te nemen. Ja, dat zullen zij ongetwijfeld van harte doen. Zoals dat ook van harte geloofd en beleden is door vele vooraanstaande Christenen, zoals de herder van Hermas, Athanasius, Clemens van Alexandrië, ds. Blumhardt, dr. Koch, Sadhoe Sundar Singh. Het aannemen van die blijde boodschap is afhankelijk van de bereidheid van ziel en geest. Als ziel en geest op aarde al zo verhard zijn, dat ze daar het evangelie niet zouden hebben aanvaard als het hun daar verkondigd was, zal bekering aan gene zijde niet waarschijnlijk zijn. Als hun ziel en geest niet zodanig verhard, verstard zijn, dan mag men hopen dat zij aan gene zijde de goede keuze zullen maken. Tot aan de overwinning van de Here Jezus was de plaats van de dood inderdaad een gevangenis. Een plaats waar de tijd in eentonigheid voorbijgaat. Zo was ook al die eeuwen na de zondeval het dodenrijk een plaats van eentonigheid, zelfs van somberheid en stilte. Voor de heidenen zelfs van uitzichtloosheid. En voor de Joden? Uit de vraagstelling van de discipelen aan de Here Jezus na Zijn opstanding: “Here, zult gij in deze tijd aan Israël het Koninkrijk wederoprichten?” en andere betreffende opmerkingen kunnen wij, lijkt mij, wel concluderen dat de Joodse Messias-verwachting vrijwel altijd zag op het leven aan deze zijde. Dus tijdens het leven van hen die de Messias verwachtten. Vandaar ook dat de visie in het Oude Testament op het leven aan gene zijde op zijn minst als nogal somber overkomt. Verzen als Ps. 6 vers 6 (St.V): “Want in de dood is uwer geen gedachtenis ….” en 115 vers 17: “De doden zullen de HERE niet prijzen noch die in de stilte zijn nedergedaald” zijn dienaangaande moeilijk mis te verstaan. Toch breekt al bij Job (19:25-26) een straal van licht door: “Want ik weet: mijn verlosser leeft, en hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na dit mijn huid doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen.” Evenals bij Jesaja in 26 vers 19: “Uw doden zullen leven, ook mijn dood lichaam, zij zullen opstaan”. Zoals reeds aangehaald uit Ezech. 31 en 32 is er ook kennis ontstaan over communicatie aan gene zijde. Ook verschillende profetieën uit het Oude testament duiden op een betere toekomst voor de ‘bewoners’ van gene zijde. En ten tijde van des Heren rondwandeling hier op aarde wist men dus van een gelukzalig en een ongelukzalig deel, zoals boven aangehaald. Heel langzaam groeide de kennis omtrent de situatie aan gene zijde naarmate de geschiedenis van de mensheid voortging. Pas in het Nieuwe Testament wordt er veel meer duidelijk over de situatie aan gene zijde.
Een kennis, die later weer verloren is gegaan. Eerst door onbijbelse opvattingen over diezelfde plaats der pijniging in het dodenrijk uit Lukas 16:23, die men ging opvatten als een vagevuur, waardoor men gereinigd kon worden. Met nog verder gaande verkeerdheden als zielenmissen en afkoop van zonden.
Vervolgens als een reactie daarop bij de Reformatie het andere uiterste: iedereen zou bij het sterven direct naar hemel of hel gaan. Het woord Hades werd in de Statenvertaling dan ook niet met dodenrijk maar met hel vertaald! Deze opvatting van het direct bij het sterven naar hemel of hel gaan, was stellig ook een sterke motivatie om het evangelie bijtijds te verkondigen aan nog onbereikten. Maar voor velen zou dit ’bijtijds’ toch nooit gerealiseerd kunnen worden, zoals boven al uiteengezet. Ook hadden de apostelen in de tijd van de Here Jezus, trouwens de jonge kerk in haar geheel uit die eerste tijden, die motivatie niet nodig. Het bevel des Heren op deze aarde de gemeente van Jezus Christus te stichten was genoeg motivatie. Daarnaast dreef hen de liefde tot de naaste om de blijde boodschap der verlossing uit de duisternis te verkondigen. Zo spoedig mogelijk.

7. Enige citaten uit de vroege en late kerkgeschiedenis:
“Ik zag in een visioen de geest van een afgodenaanbidder die, toen hij in het geestenrijk aankwam, onmiddellijk zijn god begon te zoeken. Toen zeiden de heiligen tot hem: Er is hier geen god behalve de ene, ware God en Christus, die zijn Openbaring is. De man was zeer verbaasd, maar daar hij een eerlijk zoeker naar de waarheid was, gaf hij eerlijk toe zich vergist te hebben. Hij zocht ijverig naar herziening van zijn inzicht in de waarheid en vroeg of hij Christus mocht zien.
Kort daarop verscheen hem Christus in een gedempt licht, ook aan anderen, die juist in het geestenrijk waren aangekomen, want op dit niveau konden zij de volle verschijning van Zijn heerlijkheid nog niet verdragen. Want Zijn verschijning is zo overweldigend, dat zelfs de engelen Hem met moeite kunnen aanschouwen en hun gelaat met de vleugels bedekken (Jes. 6:2). Als Hij Zich aan iemand openbaart, houdt Hij rekening met de staat van ontwikkeling, welke die ziel bereikt heeft. Hij verschijnt nevelig of in voller licht van Zijn heerlijkheid, zodat Zijn verschijning kan worden verdragen.
Toen nu deze geesten Christus zagen in Zijn vaag, maar lieflijk licht werden zij van een onbeschrijfelijke vrede en vreugde vervuld. Badend in de stralen van Zijn levengevend licht en omgeven door de golven van liefde die van Hem uitstroomden en waarvan zij omgeven waren, werd al hun verwardheid uitgewist. Toen erkenden zij Hem uit de volheid van hun hart als de Waarheid en vonden genezing. Buigend in diepe verering voor Hem, dankten en loofden zij Hem. En de heiligen, die als hun leiders waren aangewezen, verheugden zich met hen”.
Uit “Hij zag de hemel”, blz. 74-75, gezichten van Sadhoe Sundar Singh (1889-1929?)

“….. De Zaligmaker echter werkt naar mijn mening, want het is zijn werk om te behouden. Stellig heeft Hij dit bewerkt door allen, waar ter wereld zij zich ook bevonden en die in Hem wilden geloven door middel van de prediking, tot deelname aan Zijn heil te bewegen. Als dus de Heer om geen andere reden dan om het evangelie te prediken naar de onderwereld is afgedaald, zoals Hij ongetwijfeld is afgedaald, dan heeft Hij dit gedaan om dat evangelie of aan allen of alleen aan de Hebreeën te verkondigen. In het eerste geval zullen allen behouden zijn die geloofden, ook al zijn zij uit de heidenen, omdat zij daar tot erkenning gekomen zijn. Als Christus echter alleen de Joden het evangelie heeft verkondigd aan wie nog de erkenning en het geloof ontbrak dat er is door de Zaligmaker, dan is het toch wel duidelijk dat, omdat er bij God geen enkele aanneming des persoons is, zijn apostelen zoals hier ook daar het evangelie gepredikt hebben aan diegenen uit de heidenen, die voor bekering vatbaar waren.”
Clemens van Alexandrië(ca.150-215), Stromata I. VI c. 6. p. 763, 764

“Tot in de dood en zelfs bij de doden riepen Hem de wetten der mensenliefde, opdat Hij ook de zielen van de reeds lang geleden gestorvenen zou roepen, omdat Hem het heil van allen van eeuwigheid af ter harte ging en Hij door de dood te niet zou doen, degene die het geweld des doods had. Want zo heeft Hij de eeuwige poorten der duistere afgronden doorbroken en aan hen die zich daar bevinden, door de banden van de dood gestorven, de teruggang geopend naar de weg, die opwaarts tot het leven leidt.”
Eusebius (263 - 339 n.C.), Demonstr. Evangel. 1. IV, c.11

“Het lichaam kwam eerst in het graf, maar de ziel is tot de Hades doorgegaan. Het graf ontving het lichaam, de Hades het niet-lichamelijke deel van Christus. Maar hoe was nu de Heer daar niet-lichamelijk tegenwoordig, zodat Hij door de dood (die hier gepersonifieerd wordt voorgesteld) als mens geacht werd? Opdat Hij aan de daar in banden gehouden zielen de gedaante vertonende van Zijn eigen ziel, onvatbaar voor de boeien des doods, tegenwoordig de tegenwoordigen, zo de banden der zielen zou verscheuren, die in de Hades gehouden werden, aanwijzende de plaats der opstanding. Of opdat de Schepper en Maker der mensen ook de dood aan Zich onderwerpende zou veroordelen, en zelf tegenwoordig zijnde, door Zichzelf in zijn eigen gedaante, de hele mens zou bevrijden ...”
Athanasius (?296-373), De incarnat. Christi, Contra Apoll. 1, I. c.13,14, p.626

“ ...door zijn nederdaling naar de benedenwereld (kon Christus) de dood, alle delen doorgaande al onze toestanden doorlopen om alzo het behoud van de hele mens te bereiken.”
Athanasius, Contra Apoll. I. c. 17, T. 1, pag. 618.

“Wij zeggen, dat Hij (Christus) hier op aarde niet weinigen, maar velen gewonnen heeft en dat Hem daarom juist hinderlagen gelegd zijn. Maar nadat Zijn ziel van het lichaam ontkleed was, heeft Hij Zich geopenbaard aan de zielen die van het lichaam beroofd waren en diegenen tot Zich getrokken, die wilden of die Hij om redenen Hem bekend, zag als geschikt om Hem aan te nemen.”
Origenes (185 – 254), contra Celsum 1. II, c.43; Op.1, pag. 419

….dat de apostelen in navolging van hun Heer, ook de verkondigers van het evangelie waren in de onderwereld. Want, naar ik meen, betaamde het dat de voortreffelijksten der discipelen, gelijk in alles, zo ook daar navolgers werden van hun Heer.”
Clemens van Alexandrië, Stromata 1, IV, c.6, pag. 672

Op de vraag “Kunnen mensen uit het dodenrijk nog gered worden” geeft dr. Koch als antwoord:
“Uit de hele samenhang van de Heilige Schrift blijkt dat deze mogelijkheid moet bestaan. In het dodenrijk zijn ook heidenen, die nooit iets van Christus gehoord hebben. Christus is ook nedergedaald in de “onderste delen der aarde” (Ef. 4: 9) en heeft de doden het evangelie verkondigd.
dr. Kurt Koch (1913-1987), “Ons leven na de dood”, blz. 28.

Ds. Blumhardt zei in zijn stervensuur onder meer: “De Heiland zal mij ook daarboven nog een dienst opdragen”.
dr. Kurt Koch, “Ons leven na de dood”, blz. 17.

“Als apostel Paulus de stellige hoop uitspreekt in Rom. 11 vs. 26: “…en alzo zal geheel Israël zalig worden” zijn dan alleen de nog komende generaties der Joden ‘geheel Israël’? Aan de gestorvenen denkt nu eenmaal niemand.” Ds. Blumhardt (1805-1880), Uit ‘Johann Christoph Blumhardt’, Friedrich Zundel, blz. 343.

terug